Wat is de betekenis van afspreken?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afspreken

afspreken - Werkwoord 1. (ov) een onderling vergelijk vastleggen, overeenkomen Zij spraken af om de vergadering te verzetten. Woordherkomst samenstelling van af(bijwoord) en spreken(werkwoord)

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afspreken

afspreken - onregelmatig werkwoord uitspraak: af-spre-ken 1. er iets over aan elkaar beloven ♢ we spreken af dat we deze zomer samen op vakantie gaan Onregelmatig werkwoord: af-spre-ken ik spreek af (... ik afspre...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afspreken

v., ôfprate, -sprekke, forprate, -sprekke, (op)stelle; in het geheim —, bismûze; iets voor afgesproken houden, it op eat hâlde.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afspreken

(sprak af, heeft en is afgesproken), 1. bij mondelinge of schriftelijke overeenkoming vaststellen : wij hebben ons plan goed afgesproken ; ik heb met de uitgever afgesproken geen veranderingen in de proeven aan te brengen; het is dus (dan, alzo) afgesproken, wij zijn het dus eens. dat wij zó zullen handelen ; &mda...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afspreken

sprak af, h., i. afgesproken (bij mondelinge overeenkomst bepalen of beramen): met iem. iets afspreken; wij zijn afgesproken, morgen te vertrekken; dit blijft dan zo afgesproken, bepaald; afgesproken! op de afgesproken plaats; afgesproken werk, spel, vooraf beraamd (om een ander te verschalken).

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

afspreken

('af) (sprak af, afgesproken) I. (heeft) 1. mondeling beramen, overeenkomen : iets met iemand -; afgesproken spel, werk ; iets voor afgesproken houden. 2. veel spreken. II. (is) zich mondeling verbinden : wij zijn dus afgesproken morgen te vertrekken.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

AFSPREKEN

(sprak af, heeft en is afgesproken), iets (met iem.) afspreken, het bij mondelinge overeenkomst beramen, vaststellen wij hebben ons plan goed afgesproken; ik heb met den uitgever afgesproken geene veranderingen in de proeven te brengen; menig vriend en vijand spraken af den minister te dwarshoornen; — af spreken (met iem.) iets te doen, monde...