Gepubliceerd op 01-12-2020

roofvogels

betekenis & definitie

orde van vogels die leven van prooidieren; vanwege de wijze waarop zij hun prooi vangen ook wel stootvogels genoemd. In Nederland en België komen verscheidene soorten voor, zoals blauwe en grauwe kiekendief, havik, sperwer, buizerd en rode wouw.

Roofvogels hebben goede ogen en een scherp gehoor, wat van belang is voor hun jagende levenswijze.Zij voeden zich met zieke, zwakke dieren, ruimen kadavers op en houden de aantallen van hun prooidieren onder controle, waardoor zij van grote betekenis zijn voor het biologisch evenwicht in de natuur. Vele roofvogels jagen op prooidieren als insekten, amfibieën, reptielen, kleine vogels en zoogdieren. Enkele soorten leven ook van plantaardig voedsel en sommige van aas, o.a. de gieren. Snelle vliegers, b.v. de slechtvalk, storten zich van grote hoogte op de prooi, die zij bij het langsvliegen openrijten met de scherpe achterteen; laagvliegers, zoals de havik, grijpen hun prooi in de rug of van opzij. Onverteerbare resten die in de maag terechtkomen, worden na enige tijd uitgespuwd in de vorm van braakballen.

De roofvogels zijn o.a. in heel Europa door de eeuwen heen vervolgd om het jachtwild te beschermen. In Nederland keerde van 1852-57 de overheid zelfs premies uit voor gedode roofvogels, en in de jaren vijftig van de 20e eeuw werden voor het doden nog vergunningen verstrekt. De gevolgen van deze bejaging waren ingrijpend. Tal van roofvogelsoorten zijn in grote delen van Europa uitgeroeid en de resterende populaties zijn veel kleiner dan op plaatsen waar roofvogels traditioneel met rust worden gelaten.

Ook bestrijdingsmiddelen vormden in de tweede helft van de 20e eeuw een bedreiging voor de roofvogels. In iedere schakel van de voedselketen neemt het gehalte daarvan toe en kan in de prooidieren zo hoog zijn opgelopen dat de roofvogels eraan sterven. In de jaren zestig bereikten DDT en de zaadontsmettingsmiddelen aldrin, diëldrin en heptachloor de roofvogels via hun prooidieren en leidden tot grote massale sterfte. In 1970 bleken er in Nederland slechts enkele tientallen paren haviken, ca. 175 paar sperwers, ca. 100 paar buizerds en ruim 20ÓÖ paar torenvalken aanwezig te zijn. Het gebruik van aldrin, diëldrin en heptachloor als zaadontsmettingsmiddel werd in 1968 en 1969 verboden; het gebruik van DDT werd in 1975 aan banden gelegd. Dit had een gunstig effect op de roofvogelstand. In 1981 waren de aantallen van de vier bekendste roofvogelsoorten toegenomen tot ca. 500 paar haviken, ca. 1500 paar sperwers, ca. 1700 paar buizerds en ca. 5700 paar torenvalken.

Ook in andere Westeuropese landen herstelde de roofvogelstand zich enigszins; doortrekkende visarenden' zijn geen zeldzaamheid meer en er komen ’s winters naast vele buizerds ook weer enkele zeearenden uit het noorden naar West-Europa. Toch blijkt dat het herstel van de roofvogelstand niet door iedereen wordt gewaardeerd. Dit blijkt uit onderzoek dat het Centraal Diergeneeskundig Instituut te Doorn heeft ingesteld naar de doodsoorzaak van gevonden roofvogels. Van de in het eerste halfjaar van 1980 gevonden roofvogels, totaal 291, zijn er 70 een natuurlijke dood gestorven, 48 stierven door het verkeer, vijf door klemmen, 71 door vergiftiging, 72 zijn doodgeschoten; bij 25 kon de doodsoorzaak niet worden achterhaald. Vooral buizerds bleken te zijn vergiftigd met in parathion gedrenkt aas.

Er zijn verschillende motieven aan te wijzen voor de vervolging van roofvogels. Voor handelsdoeleinden tracht men de vogels zo gaaf mogelijk te houden door giftig aas uit te leggen, b.v. met parathion bewerkte duif of krielkip. Bij de (soms misplaatste) bescherming van jacht- en landbouwbelangen gebruikt men ook giftig aas, meestal konijn, houtduif of wilde eend. Soms worden met alfachloralose bewerkte eieren uitgelegd, hoewel de vergunningen voor het toepassen van deze eieren ter bestrijding van kraaiachtigen sinds 1976 niet meer worden verleend. Landbouwbelangen worden soms geschaad doordat zaadetende wilde vogels en verwilderde postduiven zich tegoed doen aan ontkiemend graan. Om dit te voorkomen wordt met parathion bewerkt graan op de akker uitgelegd.

De stervende en dode zaadeters lokken roofvogels aan, die daardoor ook worden vergiftigd. Verder neemt men nog steeds aan dat roofvogels de stand van hun prooidieren verlagen en hen soms zelfs uitroeien. En dit ondanks het feit dat uit langdurig praktijkonderzoek blijkt dat: roofvogels hun prooidieren niet uitroeien, de voorjaarsstand van hun prooidieren niet beïnvloeden, en er geen gevallen bekend zijn waarbij roofvogels de ‘oogst’ van de jager in het najaar nadelig beïnvloeden.