Gepubliceerd op 01-12-2020

ontharding

betekenis & definitie

vermindering van de hardheid van water tot een gewenste eindhardheid (meestal 1,5—2,5 mmol/1). Het gaat bij ontharding om de verwijdering van calcium- en magnesiumionen.

Voor de kwaliteit van onthard water voor menselijke consumptie heeft de EG richtlijnen opgesteld: totale hardheid: minimaal 1,5 mmol/1; waterstofcarbonaat: minimaal 0,5 mmol/1; magnesiumgehalte: richtniveau 30 mg/1, maximaal 50 mg/1; natriumgehalte: vanaf 1984 175 mg/1, vanaf 1987 150 mg/1.

Voor het ontharden van water is een aantal methoden beschikbaar. 1. Verwijdering van calciumen/of magnesiumionen door vorming van onoplosbare verbindingen, die door bezinking of filtratie kunnen worden afgescheiden. Deze verbindingen zijn resp. calciumcarbonaat en magnesiumhydroxide. 2. Uitwisseling van calcium- en magnesiumionen tegen ionen die geen hardheid veroorzaken, d.m.v. een ionenwisselaar. 3. Verwijdering van calciumionen door vorming van calciumfosfaatslib. In veel gevallen vindt reeds individuele ontharding plaats, vnl. ten bate van (vaat)wasmachines en andere huishoudelijke apparaten.

Ook veel industriële afnemers en tandartsen ontharden hun water zelf. Gezien de steeds stijgende vraag naar zacht water, wordt al geruime tijd gestudeerd op centrale ontharding door de waterleidingbedrijven. Bij de keuze van de te gebruiken methode wordt met de volgende zaken rekening gehouden: wettelijke kwaliteitseisen en (niet-wettelijke) stabiliteitseisen aan onthard water; technische bedrijfszekerheid van het systeem; milieu-effecten voor wat betreft de afvalstroom van het systeem; kostenaspect.

Voordelen die centrale ontharding heeft boven individuele ontharding zijn: de hygiënische betrouwbaarheid kan beter gegarandeerd worden; installaties voor ontharding in de huishouding ontharden vaak volledig; dit is in strijd met de kwaliteitseisen; centrale ontharding is economisch aantrekkelijker.

In medische kringen bestaat het vermoeden dat er verband bestaat tussen de hardheid van het water en het optreden van hart- en vaatziekten, in die zin dat bij zachter water meer kans zou bestaan op hart- en vaatziekten dan bij hardere watersoorten. Een echt oorzakelijk verband is echter nog niet aangetoond.

Voor de drinkwatervoorziening blijkt de eerste methode, dus de vorming van onoplosbare verbindingen, het meest in aanmerking te komen. Het ionenwisselingsproces komt niet in aanmerking, doordat daarbij vaak moeilijkheden met de kwaliteitseisen ontstaan (m.n. het natriumgehalte wordt te hoog). Verder ontstaat ook een vrij grote afvalstroom en zijn de investeringskosten vaak erg hoog. De derde methode wordt in huishoudelijke installaties (b.v. centrale verwarming) nog wel eens toegepast, maar wordt in de drinkwatervoorziening niet gebruikt. De vorming van calciumcarbonaat ter verwijdering van de calciumionen uit het water kan plaatsvinden door het verhogen van de pH van dit water. Dit gebeurt door toevoeging van een base (b.v. natriumhydroxide of kalk).

Ook natriumcarbonaat komt in aanmerking. De uiteindelijke keuze van chemicaliën — of combinaties daarvan — moet door elk waterleidingbedrijf apart gemaakt worden. Hierbij speelt de samenstelling van het te ontharden water de voornaamste rol, terwijl ook de te verwachten afvalstroom en het kostenaspect belangrijk zijn.