energie die opgewekt wordt d.m.v. turbines die aangedreven worden door een getijstroom. Achter een van sluizen voorziene dam wordt tijdens de vloedstroom een grote hoeveelheid water opgetast, die men bij eb laat terugvloeien en gebruikt voor het aandrijven van turbines.
Reeds in de 11e eeuw werd in Engeland en Wales de energie van getijden benut, door in een riviermond een dam (of schot) aan te brengen, het water daarachter bij vloed op te vangen en hiermee tijdens de ebstroom na het openen van een schot een waterrad, meestal een ‘onderloper’, aan te drijven. Ook zijn er constructies van de Italiaan Mariano bekend (1483). De huidige installaties worden naar het voorbeeld van de klassiek geworden Franse Rancecentrale voorzien van turbines met verstelbare schroeven, zodat zij niet alleen door de afvloeiende ebstroom, maar ook door de inkomende vloedstroom kunnen worden aangedreven. Voor een getijdencentrale is het noodzakelijk dat het water meer dan 4 m wordt opgestuwd.
Het beheersen van de getijdenenergie is alleen uitvoerbaar in baai- of fjordachtige lokaties, waar de mogelijkheid van het ontstaan van grote getij verschillen door het ‘trechtereffect’ gegeven is. In totaal zijn er daarvan op aarde maar een honderdtal, o.a. de Baai van Fundy in Canada (16 m), de monding van de Severn (Groot-Brittannië, 14 m) en op enkele plaatsen in Australië. De potentiële bijdrage van getijdenenergie in de wereldenergievoorziening zal daardoor zeer beperkt blijven, maar lokaal kan zij belangrijk zijn. Ondanks de beperkte getijdenverschillen in de Oosterschelde wordt er gestudeerd op de mogelijkheid een getijcentrale van 50 MW in de Oosterscheldedam in te bouwen.
Verwezenlijkte centrales In 1967 is in het bekken van de Rance (uitmondend aan Bretagnes noordkust) de eerste industriële installatie ter wereld in dienst genomen.
De riviermond werd afgesloten door een dam (voorzien van verkeersweg), in een deel waarvan de centrale met haar turbines is opgenomen. De Rancemonding werd als vestigingsplaats gekozen wegens het grote tijverschil (9-14 m). Aan het project was 25 jaren van studie voorafgegaan. De bouw begon in 1960. De centrale telt 24 peervormige (in de waterstroom aangebrachte) turbines (zgn. bulbturbines), elk met een capaciteit van 10 MW, omwentelingssnelheid 94/min. In het Witte-Zeegebied draait sinds 1968 een proefinstallatie met een capaciteit van 400 MW.
Getijdenenergie is een vrij schone vorm van energie: thermische verontreiniging van de omgeving treedt niet op. De levensduur van getijcentrales is langer dan die van thermische centrales. De aanvankelijke last met corrosie door het zeewater in de Rancecentrale werd door kathodische bescherming en het werken met een speciale betonsoort verholpen. Als nadeel geldt dat de investeringskosten van een getijcentrale groter zijn dan die van een thermische centrale.