rivier waarin in de benedenloop de invloed van eb en vloed waarneembaar is. Deze invloed neemt van nature stroomopwaarts geleidelijk af, of kan geheel te niet gedaan worden door afdammingen.
Typerend voor de getijdenrivier is dat lange perioden van hoge en lage waterstanden er in het onbedijkte landschap niet slechts incidenteel voorkomen. De snelheid van de zeewaarts stromende rivier wordt sterk afgeremd door de opstuwing vanuit zee bij vloed. Hierdoor kon het transporterende vermogen van de rivier in het verleden zo klein worden, dat hij geen grover materiaal meer kon meenemen. De oevers van de rivier werden dan overstroomd met water waarin vooral fijnere deeltjes (slib en weinig fijn zand) meegevoerd werden. Het ‘zware’ materiaal werd op een smalle strook langs de loop afgezet In Nederland is het landschap in het Utrechtse veengebied, ter weerszijden van de Oude Rijn westelijk van Utrecht, in de Lopikerwaard, de Vijfherenlanden, westelijk van het Land van Culemborg, de Tielerwaard, de Bommelerwaard en de oostelijke delen van de Krimpener- en Alblasserwaard gevormd onder invloed van getijdenrivieren. In België is dat het geval in de omgeving van de benedenloop van de Schelde. Dit landschap wordt ook wel aangeduid met de naam rivierklei-veen-inversielandschap.De getijdenrivieren en het bijbehorende landschap worden bedreigd door afsluitingen van de rivierarmen (b.v. de Deltawerken), afgravingen en ruilverkavelingen.