Gepubliceerd op 01-12-2020

boomgaarden

betekenis & definitie

Tot het midden van de 20e eeuw waren de meeste boomgaarden in Nederland en België hoogstamboomgaarden. Daarna is het areaal hoogstamboomgaarden als gevolg van economische ontwikkelingen in snel tempo afgenomen.

Gedeeltelijk zijn zij vervangen door moderne laagstamboomgaarden die een hoge produktie hebben.In Nederland komen hoogstamboomgaarden slechts bijna uitsluitend voor in de Betuwe en Zuid-Limburg, waar hun aantal nog steeds afneemt. In België neemt het aantal hoogstamboomgaarden eveneens af; zij komen nog voor in Zuid-Limburg en het Land van Herve.

De natuurlijke rijkdom van flora en fauna in laagstammen is te vergelijken met die van moderne akkers en weilanden. In ouderwetse hoogstamboomgaarden daarentegen is de natuurlijke rijkdom groot, m.n. aan vogels en epifyten.

Die rijkdom wordt o.a. veroorzaakt door de eigenschappen van de hoogstamfruitbomen. Ze zijn ouder en hebben veel dikke takken. Verder hebben de bomen een ruwe schors, waarin veel insekten kunnen huizen. Doordat de schors ruw is, kan hij veel vocht vasthouden, wat gunstig is voor de groei van epifyten. Er komen zowel blad-, leverals korstmossen op voor. Vooral de appelbomen bevatten soms holtes, die nestgelegenheid bieden aan holtebroeders, zoals steenuil, holenduif, kleine bonte specht en zwarte roodstaart.

Andere bijzondere soorten zijn: grote lijster, wielewaal, grauwe en bonte vliegenvanger en putter. Van de huidige Ned. puttersbevolking broedt 60 % in hoogstamboomgaarden. Ook koekoek, ringmus, vink en boomkruiper broeden er vaak. Daarnaast is het van veel belang dat de nog resterende hoogstamboomgaarden in het algemeen gelegen zijn in een gevarieerd landschap met b.v. houtsingels, heggen en overhoekjes, waardoor vogels ook in het gebied rond de boomgaard voldoende fourageer- en nestelgelegenheid hebben. De vegetatie onder de bomen is te vergelijken met die van voedselrijke, vochtige tot vrij droge graslanden en soms die van bos.