Lexicon van de Psychologie

N. Sillamy (1965)

Gepubliceerd op 22-02-2023

JUNG, Carl Gustav

betekenis & definitie

(Kesswil, Thurgovië 1875 - Küsnacht bij Zürich, 1961). Zwitsers psycholoog en psychiater.

Hij studeerde medicijnen aan de universiteit van Bazel en daarna in 1902 in Parijs, aan de Salpêtrière, bij → Janet. In Zürich werd hij assistent van → Bleuler, daarna hoofd van de psychiatrische kliniek van de universiteit. Hij voelde zich snel aangetrokken tot de psychoanalytische theorieën van Freud, wiens leerling en vriend hij werd rond 1907. Deze domineeszoon verliet na vijf jaar van samenwerking zijn meester na persoonlijke onenigheid en omdat hij het niet eens was met de rationalistische gezichtspunten der freudianen omtrent de → libido en het → onbewuste. Hij stichtte een nieuwe school van → analytische psychologie. Tijdens de tweede wereldoorlog had hij vage sympathieën voor het nazisme en uitte hij zich in anti-semitische zin.

Tot 1946 was hij in Bazel hoogleraar in de psychiatrie; in 1948 begon hij in Zürich het ‘Junginstituut’ waarvan hij tot zijn dood de leiding had. In talrijke werken ontwikkelde hij zijn ideeën waarvan de belangrijkste die van het collectief onbewuste is: het fundament van de verbeelding, bij alle volkeren in alle tijden aanwezig, dat zich manifesteert bij godsdiensten, mythen en esoterische leren zoals alchemie. Om deze fundamentele denkbeelden te toetsen hield Jung een uitgebreid onderzoek. Hij maakte reizen naar Nieuw-Mexico, de VS, Kenia, Noord-Afrika, het Oosten en trok door Europa; hij bestudeerde primitieve en Oosterse godsdiensten, de alchemie en het werk van schrijvers en kunstenaars als Joyce en Picasso. Dit reusachtige onderzoek bevestigde de schrijver in z’n geloof in het bestaan van een gemeenschappelijke en universele onderlaag van het → onbewuste waaruit → ‘archetypen’ voortkomen: beelden en symbolen welke onafhankelijk zijn van tijd of ruimte en bij ieder volk voorkomen. Jung is ook bekend geworden door zijn → typologie. Werken: De banden tussen het ik en het onbewuste (1935); Psychologische typen (1933). → Animus, Cerebrotonie, Extratensief, Extraversie, Karakterologie, Symbool.