Lexicon der Natuurgeneeskunde

Ernst Meyer Camberg (1981).

Gepubliceerd op 11-06-2020

Bloed

betekenis & definitie

is het door de bloedsomloop in beweging gebrachte transportmiddel voor de stofwisseling. Staat ten dienste van de uitwisseling van stoffen en gassen, de toevoer van opbouwstoffen en de afvoer van slakken, de ontsmetting, en is de drager van de meeste afweermechanismen tegen het binnendringen van ziekteverwekkende elementen, bijv. ontsteking.

De totale bloedmassa bedraagt ongeveer 1/13 van het lichaamsgewicht, bij een normale volwassene dus 5 tot 7 liter. Bloedverlies tot de helft van deze hoeveelheid kan men met goed gevolg doorstaan. Verder bloedverlies maakt de kans tot overleven twijfelachtig, wanneer niet zo snel mogelijk voor bloedtransfusie gezorgd wordt. Een gezond mens herstelt verhoudingsgewijs snel van niet te groot bloedverlies; herhaaldelijk optredend bloedverlies daarentegen, zelfs in kleine hoeveelheden, leidt tot uitputting in de vormingsplaatsen en kunnen bloedarmoede veroorzaken. Bloed bestaat uit lichamelijke bouwstenen (rode en witte bloedlichaampjes, bloedplaatjes) en uit bloedvloeistof. 1 cm bloed bevat 4,5 tot 5 miljoen rode bloedlichaampjes (erythrocyten), 6000 tot 8000 witte bloedlichaampjes (leucocyten) en tot 700.000 bloedplaatjes. De rode bloedlichaampjes hebben een middellijn van 1/8000 mm dik. Hun eiwitgeraamte is de rode bloedkleurstof (hemoglobine), die van vitaal belang is, over een groot oppervlak verdeeld. Deze vormt als drager van zuurstof en koolstof een belangrijk bestanddeel in de inwendige ademhaling bij de uitwisseling van gassen.De witte bloedlichaampjes hebben een kern en kunnen verschillend van vorm zijn, al naar gelang hun herkomst. Ook de afmetingen kunnen verschillen: ze kunnen tweemaal zo groot maar ook kleiner zijn dan de rode bloedlichaampjes. Ze bestaan voornamelijk uit leucocyten, die hoofdzakelijk in het beenmerg gevormd worden en lymfocyten, die in de lymfknopen en op andere plaatsen in het lymfweefsel gevormd worden.

De leucocyten kunnen zich voortbewegen, kunnen door de wanden van de bloedvaten in het daar buiten liggende weefsel gaan en daar de strijd aanbinden met bacteriën, vergiften en vreemde voorwerpen. Zij zijn de strijdkrachten van het lichaam, die de vijand omsingelen, vernietigen, en opeten en daarbij de overwinning behalen of ten onder gaan. Wanneer ze afsterven worden ze etferlichaampjes, die meestal vet-achtige lichamen bevattende leucocyten zijn. Bij chronische ontstekingen worden de afweerwerkzaamheden hoofdzakelijk door leucocyten verricht. Wanneer de strijd beëindigd is helpen de witte bloedlichaampjes bij het opruimen van de verwoeste weefsels en ook bij de opbouw, doordat zij bindweefsel vormende cellen voortbrengen, die de grondslag leggen voor het littekenweefsel, dat de plaats moet innemen van het vernielde weefsel. De belangrijke zelfgenezingsprocessen zijn dus afhankelijk van een goed functioneren van de witte bloedlichaampjes. De bloedplaatjes ondergaan geen veranderingen zolang het bloedvat gesloten blijft en de binnenwand van de vaten glad en onbeschadigd is.

Zo gauw zich ergens oneffenheden, veranderingen door ontsteking of verwondingen voordoen, vallen ze uiteen en maken dat uit de bloedvloeistof een vezelstof vrijkomt, die zich vastzet en de plaats afdicht. In dit vezelnet zetten zich rode en witte bloedlichaampjes vast en bouwen zo een trombus of bloedprop op. Dit proces, waarbij ook fermentveranderingen in de bloedvloeistof een rol spelen, noemt men stolling. Het is een vorm van zelfverdediging in geval van bloedingen en dreigende doorbraak van een bloedvat. De bloedvloeistof bestaat uit de vezelstof, die zich alleen bij stolling als een vaste stof uitscheidt en de bloedwei (serum). Deze is de drager van de organische en anorganische stofwisseling en bevat de eiwitstoffen, de organische afweerstoffen en tegengiften, die een gezond lichaam óf van de moeder geërfd heeft, óf in de loop van zijn leven zich verworven heeft in zijn contacten met de buitenwereld. Hierbij horen ook de produkten van de interne secretie, hormonen, enz. Hoewel het bloed wat de voornaamste bestanddelen betreft, altijd een gelijkmatige samenstelling vertoont, moeten wij echter goed begrijpen, dat die samenstelling voortdurend verandert.

Bloedlicaampjes sterven af en worden steeds weer vervangen door nieuwe, zodat hier een eeuwig ontstaan en vergaan plaats vindt, maar toch een bestendigheid bestaat. Ook als drager van warmte speelt het bloed een rol, daarom deelt men de mens ook bij de warmbloedigen in. Het bloedonderzoek door middel van tellen van de in het bloed voorkomende elementen, kleuring en microscopisch onderzoek, door schei- en natuurkundig onderzoek, levert belangrijke aanwijzingen op voor het onderkennen van een ziekte. Zo geeft meten van de bloedkleurstof en tellen van de rode bloedlichaampjes uitsluitsel omtrent de aanwezigheid en de aard van een bloedarmoede, het tellen van witte bloedlichaampjes kan ontstekingsprocessen aan het licht doen komen en informatie geven over het reactievermogen van het lichaam, het tellen van de bloedplaatjes kan aanwijzingen opleveren omtrent stollingsstoornissen bij zware bloedziekten. Scheikundig bloedonderzoek geeft inzicht in de gesteldheid en stoornissen van de stofwisseling. Het bloedbeeld, dat men verkrijgt uit het microscopisch onderzoek van een gekleurd bloeduitstrijksel, geeft uitsluitsel over de samenstelling van de vaste bloedbestanddelen.

De bezinkingssnelheid is de snelheid waarmee de vaste bestanddelen van het bloed wegzakken in de bloedwei, nadat het bloed onstolbaar is gemaakt door middel van het toevoegen van citroenzuur.