Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Stand

betekenis & definitie

Zoo kan men noemen de plaats (status, staat, état), die een mensch of een groep in de gemeenschap inneemt, alsook de groep zelf, die zoo’n plaats inneemt.

De laatste definitie kan van verscheidene standpunten uit nader worden bepaald. Zoo onderscheidt men vooreerst natuurlijke standen (Naturstände), nl. mannen, vrouwen, jongens en meisjes. Geboortestanden (Geburtsstände) zijn sociale groepen op grond van bijzondere, door de geboorte zelf meegedragen voorrechten en nadeelen, als adel. burgerschap, lijfeigenschap, slavernij, die o.m. in het oud-Germaansch recht zijn waar te nemen en waarvan het kastenwezen bij sommige Oostersche volken de scherpste uitdrukking is. De hiërarchie van zgn. heerschapsstanden (Herrschaftsstände) is naar den socialen en politieken invloed der onderscheiden groepen geordend, terwijl de indeeling in beroepsstanden (Berufsstände) een maatschappelijke ordening naar de functie en het productievermogen onderstelt.

A) Historisch overzicht

Omtrent het historisch bestaan der verscheidene soorten standen, ontstonden, ook door het veelvuldig en niet altijd onbevooroordeeld schrijven in de laatste tijden, menige en soms diepgaande begripsverwarringen. Volgens de universalistische opvatting van O. ➝ Spann en diens discipelen, zou het standenwezen bij alle volken en te allen tijde hebben bestaan; volgens O. Hintze vertoont het middeleeuwsch standensysteem eigenschappen, die er een algemeen-, maar ook een eigen-Christelijk Europeesch systeem van maken. Sommige recente schrijvers noemen de middeleeuwsche standen Herrschaftsstände, terwijl de meeste er bij voorkeur en o.i. terecht beroepsstanden in zien.

Aan de hand van een hieronder vermelde studie van prof. Hintze laten we enkele gegevens volgen over de standeninrichting van niet-Europeesche en niet-Christelijke landen volgen; daarna geven wij de vruchten van eigen vorschingen over de middeleeuwsche en de latere inrichting.

In Indië bestonden vroeger en bestaan thans nog gesloten kasten, geen standen. In de Chineesche literatuur worden beroepsstanden van kooplui en handarbeiders vernoemd, maar de Chineesche samenleving, welke niet berustte op rationeel recht maar op traditioneele gewoonten, niet op de individueele persoonlijkheid maar op het familieverband, niet op een logisch geconstrueerde staatsregeling maar op een patriarchaal-monarchale instelling, was er niet op aangewezen een echte standenregeling in zich op te nemen. In het oude Japan en in de Islam-staten, zelfs de op Europeeschen bodem gevestigde, ontbraken tevens een op dualisme aangewezen priesterschap, een op dualisme aangewezen feudalisme en een goed ingerichte burgerstand. In de Middellandsche Zee-staten der Klassieke Oudheid waren aanvankelijk de staminrichting en later het vorstelijk despotisme de voornaamste bezwaren tegen de vestiging van een standenreclitelijk stelsel. Het Romeinsch keizeirijk kende alleen een sterk ontwikkeld staatscorporatisme. terwijl de oer-Germaansche volken in geboortestanden waren ingedeeld.

De Christelijke middeleeuwen en de daarbij aansluitende moderne tijden ontwikkelden echter in Europa een eigenaardige standeninrichting, op sociale functies en rechtsbegrippen gevestigd. De laat-middeleeuwsche standen (ordres, états) waren geen kasten, geen geboortestanden, maar beroepsstanden, d.w.z. permanente groepeeringen van individueele en collectieve rechtspersonen met dezelfde functie en hetzelfde rechtsstatuut, die op hun beurt eigen rechtsstatuten verkregen en met het vervullen van bepaalde functies van publiekrechtelijken aard belast werden. Evenals de ondergeschikte rechtslichamen (corpora, communitates), waarvan ze overigens het bestaan onderstelden, kwamen ze als vrije vereenigingen tot stand, doch kregen weldra voorrechten (libertates) in verband met en in verhouding tot hun bijzondere functie in de gemeenschap. Volgens de landen werden zoodoende één, twee, drie en soms vier standen geprivilegieerd; in de Romaansch-Germaansche landen waren er in den regel drie: de geestelijkheid (Lehrstand, of stand der oratores), de adel (Wehrstand, of stand der bellatores) en de derde stand (Nährstand, of stand der laboratores). De geestelijkheid was de eerste stand; adel en geestelijkheid, die men op den vooravond van de Fransche Omwenteling op onrechtvaardige wijze als les ordres privilégiés heeft gebrandmerkt, werden in de middeleeuwen en met reden de hoogere standen genoemd; de burgerstand en eventueel de stand der plattelandsbewoners kwamen de eerste twee in eer en ook in recht achterna. Tegenover de volksmassa (het gemeen land) vormden alle standen samen een bevoorrechte minderheid: ze noemden zich de „principale” leden van het land, stelden zich als tutores patriae aan en maakten collegegewijze de permanente vertegenwoordiging van het land uit (➝ Standencolleges; Standenstaat).

De monarchen der moderne tijden, die onbeperkt (zonder beperkingen hun door de standen opgelegd) wenschten te regeeren, riepen de afgevaardigden dezer niet meer bijeen, doch lieten ze zelf als bevoorrechte groepen in de gemeenschap bestaan. Door hun streven naar oligarchie maakten de standen zich echter ook bij de massa gehaat en verdwenen onder den stormvloed van het liberalisme.

Als een bewuste reactie tegen het vrijzinnig individualisme en tegen den Marxistischen klassenstrijd ontstond in de 19e eeuw de nieuw-corporatieve gedachte (der neuständische Gedanke, le néo-corporatisme). Na het baanbrekend werk van enkele theoretici, lijkt men thans het tijdperk der verwezenlijkingen te zijn ingetreden. Ofschoon er nog onzekerheid nopens verschillende punten heerscht, is reeds voor een ieder duidelijk geworden, dat ook de nieuwe standen beroepsstanden zullen zijn.

Lit.: Over het standenwezen bij niet-Europeesche en niet-Christelijke volken: O. Hintze, Weltgeschichtliche Bedingungen der Repräsentativverfassung (in: Hist. Ztschr., CXLIII, 1931). Over de middeleeuwsche standen: G. de Lagarde, Individualisme et corporatisme au moyen âge, en E. Lousse, La formation des ordres dans la société médiévale (beide studiën in L’organisation corporative du moyen-âge à la fin de l'ancien régime; études présentées à la Commission internationale pour l'hist. des assemblées d'états, II, Leuven 1937). Over het nieuw corporatisme in universalistische richting: O.

Spann, Der wahre Staat; Urteile der verschiedenen Lehrbegriffe (31931); M. Manoïlesco, Le siècle du corporatisme; Doctrine du corporatisme intégral et pur (1934). Aan Kath.zijde: O. v. Nell-Breuning, Die soziale Enzyklike (21932).

Lousse.

B) Stand in de moderne maatschappij

Tegenwoordig heerscht er onzekerheid en verwarring in het gebruik van het woord Stand, omdat de beteekenis ervan zich allengs verlegd had van die van „beroepsstand” naar die van „sociale positie”. Velen willen den begripsinhoud van „stand” weer terugbrengen tot de oude beteekenis. Vandaar dat, sociologisch gesproken, het woord stand thans in tweevoudigen zin wordt gebruikt:

1° In de beteekenis van ➝ klasse, d.w.z. de horizontale groepeering der samenleving, volgens de sociale positie, die een groep in de maatschappij inneemt. Met dit begrip gaat in de gewone opvatting ook vaak de daaraan beantwoordende eer of voornaamheid samen, zooals dit tot uiting komt in zegswijzen als: menschen van stand, beneden of boven zijn stand leven, e.d. Zie ➝ Standsorganisatie.
2° Daarnaast duidt men door stand ook een verticale groepeering der samenleving aan volgens de functie van bedrijf, beroep, enz. van de leden der maatschappij. In den geest van de encycliek Quadragesimo Anno (II 5) wordt dan door stand verstaan een veelvoud van menschen, die een levenstaak vervullen in betrekking tot hetzelfde deelgoed van hetgeen de maatschappelijke levensvolkomenheid uitmaakt. In de maatschappij is er behoefte aan brood, aan schoeisel, aan benoodigdheden voor huisvesting, aan diensten met het oog op de gezondheidszorg, enz.; al degenen nu, die in betrekking tot de voorziening in de behoefte aan een dergelijk maatschappelijk goed een beroep of vak uitoefenen, vormen in dezen laatsten zin een stand, omvattend zoowel leiders als ondergeschikten. Standen zijn daar dus verticale groepeeringen en evenveel standen zullen erkend moeten worden, als er deelgoederen van onderscheidene soort tot de maatschappelijke levensvolkomenheid behooren. Met het oog op het voorwerp onderscheidt men in dezen laatsten zin economische (bijv. een industrieel bedrijf) en niet-economische of cultureele standen (bijv. het beroep van onderwijzer, geneesheer, enz.). Het sociale streven moet op het herstel van de maatschappij dezer standen gericht zijn, d.w.z. zij moeten als orde-eenheden worden opgetrokken, op organische wijze in het maatschappelijk geheel worden ingeschakeld en met publiekrechtelijke (verordenende, uitvoerende, rechtsprekende) bevoegdheden worden toegerust. Vergelijk ➝ Beroepsstand; Beroepsorganisatie; Bedrijfsschap; Bedrijfsorganisatie; Corporatieve staat; Standenvertegenwoordiging.

Lit.: Gundlach, Stand (in Staatslexicon der Görres-Gesellschaft 1932); Meszner, Berufsständische Ordnung (1936).

Koenraadt.