Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gewelf

betekenis & definitie

Gewelf - is een bouwconstructie van boogvormige doorsnede, die dient tot het vrij overdekken van ruimten, en zoodanig is samengesteld uit kleine wigvormige steenen, dat zij met hun zijvlakken tegen elkander steunen en aldus hun eigen druk en den last, dien. zij eventueel dragen, overbrengen op de vaste steunpunten, waartusschen het gewelf is geslagen. Een g. brengt een loodrechte belasting met zijdelingschen druk op de muren over.

Bij de constructie moet men zooveel mogelijk de druklijnen laten samenvallen met den gewelfvorm. Het g. wordt op formeelen gemetseld, welke de ribben ondersteunen.

Zie afb. kol. 737/8.Reeds door de Oude Soemeriërs werd gewelfbouw in primitieven vorm toegepast bij den aanleg van onderaardsche afvoerkanalen (bijv. in Nippoer); ruimere toepassing vindt men bij de Assyriers, vooral sinds Neboekadnezar, eerst in onderaardsche gewelven (afvoerkanalen in Nimroed, graven in Assoer), dan ook als toegangspoorten, bijv. te Chorsabad. Tot volle ontplooiing kwam de gewelfbouw in de Rom. architectuur, waar ton-, kruis- en koepelgewelf niet alleen bij poorten en eerebogen ruime toepassing vonden, maar speciaal ook dienden tot overdekking van groote thermenzalen en basilieken.

De verdere ontwikkeling van het g. hangt ten nauwste samen met de ontwikkeling der geheele architectuur in M.E. en Renaissance.

De Romaansche stijl (11e en 12e e.) bracht het kruisgewelf en het verhoogde kruisgewelf. Bij de aansluiting van de gewelfkappen werden dikwijls ribben of diagonaalbogen aangebracht. De ontwikkeling van het steunpunt gaat hiermede in gelijken tred. De verdeeling van de gewelfvelden wordt in de Gotiek verder voortgezet; en zoo ontstaat achtereenvolgens het zesdeelig kruisgewelf, het stergewelf en (vooral in de Eng. Gotiek) het waaiergewelf. De Renaissance brengt het koepelgewelf weer in eer (dom in Florence, St.

Pieter in Rome). Daarna maakt de gewelfbouw langzamerhand plaats voor schijngewelven in stuc, om bijna geheel uit de architectuur te verdwijnen. In het Eclecticisme der 19e e. komen bij het aanwenden van alle hist. stijlen uiteraard ook eenige koepel- en andere g. voor, terwijl door de neo-Gotiek de Gotische gewelfconstructies en daardoor ook de vakkundige gewelfbouw opnieuw worden hersteld (in Ned. dr. P. Cuypers). Toepassingen van nieuwe bouwmaterialen (ijzer, gewapend beton) verdringen heden weer in stijgende mate de oude steenen-gewelfconstructies.

Lit.: F. Noack, Die Baukunst des Altertums (1912); H. Glück, Der Ursprung des röm. u. abendländ. Wölbungbaues (1933); G. Ungewitter, Lehrb. der Goth. Konstruktionen (1901; standaardwerk), verder handboeken over architectuur, o.a.

J. G. Wattjes, Constructie van Gebouwen (1930).