Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Boom des levens

betekenis & definitie

Boom des levens - 1° de b. in het midden van het paradijs, welks vrucht den mensch de lichamelijke onsterfelijkheid zou gegeven hebben, wanneer hij aan God gehoorzaamd had (Gen. 2. 9; 3. 22). Na den zondeval werd de mensch uit het paradijs verdreven, opdat hij niet van den b. des levens zou eten.

De voorstelling van den b. des levens kan men niet uit de oude Oostersche mythologie afleiden. De veel voorkomende afbeelding van een b. met geniën aan beide zijden heeft met den boom des levens niets te maken. Meer overeenkomst vertoont de oude mythe van het levenskruid, dat op het eiland der zaligen groeit of dat door de goden gegeven wordt. Toch bestaat er een te groot verschil om het bijbelverhaal uit deze overleveringen af te leiden. Het levenskruid was immers niet voor de menschen geschapen, maar uitsluitend bestemd voor de goden, en het had zijn kracht niet door Gods almacht maar in zich zelf, zoodat zelfs de goden daarvan moesten eten om te blijven voortbestaan.

Lit.: J. Feldmann, Paradies und Sündenfall (Alttestamentliche Abhandlungen III 1913).

2° (Plantk.), ➝ Levensboom.