Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

ZEGEN

betekenis & definitie

en vloek waren in de opvatting der ouden magische woorden of handelingen, die dus uit zichzelf geluk of ongeluk brachten. De zegen werd opgevat als een kracht, die uitging van een handoplegging, van een woord of een geschenk, en was hij eenmaal gegeven, dan was hij ook onherroepelijk.

Deze opvatting komt o.a. zeer duidelijk tot uiting in Gen. 27 : 27—40, de zegen van Isaak over Jakob. Daarnaast overheerste in Israël echter het geloof, dat in laatste instantie alle zegen van Jahweh kwam en dat Deze zijn zegen vooral gaf langs zijn vertegenwoordigers, de priesters en de koningen.

Vooral de priesters waren de tussenpersonen bij het verlenen van Jahweh’s zegen, bijzonder bij de dagelijkse morgendienst, als zij „de Naam van Jahweh op het volk deden rusten” (Num. 6 : 27; Eccli. 50 : 14-21). Zo zegende God zijn volk, maar van de andere kant vinden wij ook, dat het volk „God zegent”, maar dan in de zin van „zijn grootheid erkennen en Hem prijzen”.

Vandaar de vaste uitdrukking in de joodse gebeden: „Gezegend zij God”. God zegenen is dus het tegendeel van God lasteren.

Jesus heeft Zich bij het O.T. aangesloten: Hij zegent kinderen (Marc. 10 : 16), zegent het brood (Marc. 6 : 41; Matt. 26 : 26), leert zijn leerlingen de vloek van de vijand met een zegen te beantwoorden (Matth. 5 : 44; Luc. 6 : 28), en zegent ook God (Luc. 24 : 53). De Kerk heeft de zegen behouden, zowel het zegenen van mensen en voorwerpen als het zegenen van God. (zie Zegeningen.) j. v. D.