Werkwoorden vervoegen
zegenen
Tegenwoordige tijd zegenen
Ik zegen
Jij zegent
zegen jij?
U zegent
Hij/Zij/Het zegent
Wij zegenen
Jullie zegenen
Zij zegenen
Verleden tijd van zegenen
Ik zegende
Jij/U zegende
Hij/Zij/Het zegende
Wij zegenden
Jullie zegenden
Zij zegenden
Voltooid deelwoord van zegenen
gezegend
Tegenwoordig deelwoord van zegenen
zegenend
zijgen
Tegenwoordige tijd zegenen
Ik zijg
Jij zijgt
zijg jij?
U zijgt
Hij/Zij/Het zijgt
Wij zijgen
Jullie zijgen
Zij zijgen
Verleden tijd van zegenen
Ik zeeg
Jij/U zeeg
Hij/Zij/Het zeeg
Wij zegen
Jullie zegen
Zij zegen
Voltooid deelwoord van zegenen
gezegen
Tegenwoordig deelwoord van zegenen
zijgend