Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

VLOEK

betekenis & definitie

en zegen waren oorspronkelijk woorden, die uit zichzelf ongeluk of geluk brachten. Ons gezegde: „Is gezegd, blijft gezegd” kan dit enigszins belichten.

Men was ervan overtuigd, dat een woord met kracht geladen kon zijn, speciaal wanneer de naam van God erbij werd aangeroepen (zie Eed). Gebeurt dit ten nadele van iemand, dan noemt men dit een vloek.

Men kan aldus iemand willen treffen in zijn bezit, of in zijn familie en stam (Gen. 4:11— 12), zodat hij moet vluchten en daardoor ook uit de cultusgemeenschap wordt gestoten (Ps. 15 : 4). De vloek was een machtsmiddel om een onbekende dief te dwingen zich bekend te maken (Recht. 17 : 2), hij was ook een verdedigingsmiddel tegen rovers en grafschenners, en zo vindt men vervloekingen op oude sarcofagen en op grensstenen (Deut. 27 : 17).

Een dove mocht men in het O.T. niet vervloeken, omdat hij de vloek onmogelijk kon afweren door een tegenovergestelde zegen (Lev. 19 : 14). Men wist echter in Israël zeer goed, dat de uitwerking van een vloek van God afhankelijk was, en dat God een vloek kon verijdelen en zelfs in zegen kon veranderen (Deut. 23 : 5).

Een van de ergste zonden is de vervloeking van God zelf, de zgn. Godslastering, welke dan ook met de dood door steniging moest worden gestraft (Lev. 24 : 11-16).

Het N.T. verbiedt het vloeken: Jesus leerde de naastenliefde, óók ten opzichte van de vijanden, en bad zelf voor zijn beulen (Luc. 23 : 34). Wel vinden wij, dat Paulus degenen met de vloek Gods bedreigt, die Christus niet beminnen of een verkeerde leer prediken (1 Kor. 16 : 22; Gal. i : 8-9; zie Anathema). j. v.

D.