Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

RIJKDOM

betekenis & definitie

in de zin van het bezit van stoffelijke goederen in een bijzonder hoge mate, wordt door de christelijke leer niet beschouwd als zonder meer veroordelenswaardig. Vooral in het O.T. wordt hij dikwijls voorgesteld als een bijzondere zegen van God.

Wel beklemtoont de christelijke leer van de ene kant de plicht hem goed te gebruiken en de sociale last die er op rust en van de andere kant de gevaren die hij meebrengt voor het christelijk leven. Op de rijke rust bijzonder de plicht van barmhartigheid (1 Jo. 3 : 16-18; i Tim. 6 : 17-19).

Privaateigendom wordt dus niet veroordeeld, doch wel wordt een sociale besteding geëist van het overtollige (de ‘superflua’) en een sociale ordening der eigendomsverhoudingen (zie Aalmoes, Bezitsvorming).Christus zelf heeft op indrukwekkende wijze op het gevaar van de rijkdom gewezen. Immers, door de ongeordende begeerlijkheid legt het geld gemakkelijk beslag op het hart van de mens en maakt het hem hebzuchtig en hovaardig (1 Tim. 6 : 17-19). De hebzucht voert tot onrechtvaardige middelen om de rijkdom te vergroten in plaats van tot edelmoedige mededeelzaamheid. Daarom zegt Christus: „Gij kunt niet tegelijk God dienen en de mammon” (Matth. 6 : 24, Kol. 3 : 5, Jac. 4 : 13-5 : 6) en spreekt Hij over de „ongerechte mammon” (Luc. 16 : 9). De gevaren van de rijkdom en der aardse goederen liggen ook zeker ten grondslag aan Christus’ uitnodiging om alles te verkopen en Hem in zijn armoede te volgen (zie Armoede).

Binnen de gezichtskring der oude volken lag niet de vraag die ons zo zeer bezighoudt: de verdeling van de rijkdom der aarde, de positie der zgn. onontwikkelde gebieden en hun schrijnende armoede, met daar tegenover de rijkdommen van het Westen. Hier gaat het niet om persoonlijke, maar om gemeenschappelijke rijkdom. Het christelijke geweten zal hier, ook wanneer het nationale offers vraagt, een weg wijzen, die de nood tracht te lenigen en de ongelijkheid in de verdeling op te heffen. A. V. R./W. B.