Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

MATIGHEID

betekenis & definitie

(temperantia) is een der vier kardinale deugden, welker systematiek vanuit het Griekse denken m.n. zoals het in stoïcisme samenvloeit door de openbaring (vgl. voor de matiging Sap. 8 : 7) en door de moraal der oude Kerk werd geassimileerd. Zij bedoelt door innerlijke en uiterlijke tucht het affect- en driftleven van de mens te ordenen, opdat het niet, losgeslagen, verwoestend zou werken, maar veeleer door beheersing in innerlijke harmonie wordt gebracht met de andere aspecten en strevingen van de mens.

Met name worden soberheid in spijs en drank als beheersing van de drift tot zelfbehoud (zie Vasten, Onthouding) - en de tucht der geslachtsdrift (hier pregnant tegenover de on-tucht) als het instinct tot behoud van het menselijk geslacht (zie Kuisheid, Maagdelijkheid) tot de deugd van matigheid gerekend. Daarnaast mildheid in handelen en oordeel, het maathouden in studie, bezit, spel enz. Nergens gaat het daarbij in een christelijke moraal om een aanval op zintuiglijke neiging of genot als zodanig noch om een willen ontnemen van de vreugden over de door de Schepper geschonken gaven. Wel wil de matigheid de blik van de mens openhouden voor geestelijke waarden, waarvoor incontinentie iemand gemakkelijk kan afstompen, bovenal voor de liefde tot God en de naaste. Tegelijk wordt zij door de grondhouding van eerbied, overgave en deemoed pas mogelijk. Slechts „selbstlose Selbstbewahrung” (J. Pieper) heelt de door de erfzonde en persoonlijke zonden geschonden mens tot een nieuwe harmonie, waarin zich uiteindelijk ook de begeerten zelf gaan voegen, zie Ascese, Offer, Zelfverloochening.

j. w.