Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

OFFER

betekenis & definitie

zou men kunnen omschrijven als een vrijwillig, liefdevol wegschenken van iets wat men is.

Het onderscheidt zich hierdoor van de ascese en de onthechting, welke bijv. een sportman zich oplegt, omdat het noodzakelijk een overgave in liefde tot een ander insluit. Ook verschilt het van het eenvoudige geschenk, gelijk verscheidene oude vaders reeds opmerkten, omdat men bij het offer niet slechts iets geeft van wat men heeft, maar van wat men is, nl. iets dat zó nauw met onze persoon vergroeid is, dat het iets van ons zelf geworden is. Het veronderstelt dus een verhouding van persoon tot persoon; religieus gesproken, van de mens tot God en tot zijn medemensen, die kinderen Gods zijn. De innerlijke offerhouding uit zich in uiterlijke handelingen zowel van het individu als van de gemeenschap.

In het O.T. treft men velerlei soorten offers aan, welke men meestal in de volgende drie groepen onderbrengt:

1. Offers die hun naam ontlenen aan het geofferde voorwerp: eerstelingenoffers, slachtoffers;
2. Offers genoemd naar de wijze van offeren: brandoffers, reukoffers, plengoffers, beweegoffers;
3. Offers die hun naam ontlenen aan de toestand waarin men zich bij het offeren bevindt: vrede-offers, zonde-offers, schuldoffers, of aan de tijd waarop: morgen- en avondoffers.

Het brengen van offers sloot zeer zeker aan bij de Oosterse gewoonte om bij een hogergeplaatst persoon niet zonder geschenken aan te komen. Ex. 23 : 17 (15) zegt dan ook: „Zij mogen niet met lege handen voor Mijn aanschijn komen”. Toch leefde ook de gedachte, dat men met het geschenk iets van zichzelf gaf, zodat er door het offeren een gemeenschap tussen God en mens ontstond (zie Altaar). Dit was vooral het geval bij de vrede-offers, waarbij men in gemeenschap trad met de God van het Verbond en waarbij een deel van het offer werd verbrand, terwijl een ander deel door de offeraars werd genuttigd. Bij allerlei gelegenheden waren er offers voorgeschreven, doch ook hier deed zich de menselijke zwakheid gelden: men verviel tot formalisme, zodat het offer niets meer van de persoon bevatte en louter uiterlijk ritueel werd. Vooral de profeten hebben zich hiertegen verzet (bijv.

Os. 6 : 6; Is. x : 10-16). Met de verwoesting van de tempel namen de offers van het O.T. practisch een einde.

Jesus heeft de lijn van het O.T. doorgetrokken. Hij erkende het belang van de tempel en van de offers, doch legde evenals de profeten zeer sterk de nadruk op de innerlijke bedoeling, en stelde daarom bijv. de verzoening met de naaste boven het offer (Matth. 5 : 23). Wel heeft Hij het einde van de oude eredienst en van de tempel aangekondigd (Marc. 13 : 2) en uitdrukkelijk geleerd, dat Hij door het offer van zijn eigen leven het Nieuwe Verbond zou stichten in zijn bloed, dat de losprijs voor velen zou zijn (Marc. xo : 45; zie Kruisdood). Paulus schrijft zeer duidelijk over Jesus’ dood als over een offer, en kent de gevolgen van de verlossing, welke Jesus bracht, ofwel toe aan diens Bloed (Rom. 5 : 8-9; Kol. I : 19-20) ofwel aan Jesus’ vrijwillig sterven (Rom. 5:6, 8, 10; i Kor. 15 : 3). Hij noemt Jesus „ons Paaslam”, dat geslacht werd om ons uit de slavernij van de zonde te verlossen (1 Kor. 5 : 7) en dat door zijn Bloed het Nieuwe Verbond tot stand bracht (1 Kor.

II : 25; zie Kruisdood en Lam). De Brief aan de Hebreeën spreekt herhaalde malen van Jesus’ dood als van een offer, dat alle offers van het O.T. overtreft, terwijl vooral het verzoenende karakter er van naar voren wordt gebracht (7 : 27; 9 : 13-28). Ook Johannes tekent Jesus’ dood als een offer en wijst op de gelijkenis met het Paaslam (19 : 36). Het Lam neemt dan ook een grote plaats in, zowel in zijn Evangelie als in zijn brieven en in de Apocalyps. Wat echter op het kruis plaats vond, gebeurt op sacramentele wijze eveneens in de Eucharistie. Over de kelk sprak Jesus bij het laatste Avondmaal : „Dit is mijn bloed van het Nieuwe Verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden”(Matth. 26 : 28; vgl.

Marc. 14 : 24; Luc. 22 : 20 = i Kor. ii : 25). In de zaal van het laatste Avondmaal werd dus reeds in een sacramenteel teken het offer van Calvarië gevierd. Paulus beschouwt dan ook de Eucharistie als een offermaaltijd (1 Kor. 10 : 14-22), waardoor men geestelijk in contact treedt met Jesus zelf. Steunend op deze gegevens heeft de Kerk van oudsher het offerkarakter van de Eucharistie gevindiceerd.

Het ritueel intreden in het offer van Christus veronderstelt de innerlijke bereidheid waarop Paulus doelt: ons „lichaam aan te bieden als een levende offerande, heilig en welgevallig aan God; als een redelijke eredienst” (Rom. 12 : 1). Ook het zich opofferen van de ene mens voor de andere krijgt in de gemeenschap met Christus’ offer een specifiek christelijke waarde. j. v. D.