Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

AMBT

betekenis & definitie

in de Kerk duidt naar katholieke opvatting op een geheel van instituten, waardoor de verheerlijkte Heer zijn drievoudig ambt van priester, profeet en koning onder zijn volk voortzet. Het ambt is gave Gods en orgaan van Christus; in de kracht van de Geest spreekt en handelt het „in de naam des Heren”.

De ambtsdrager wordt „gesteld” in dat wat Christus is.Ongetwijfeld doet Christus in dienst van het rijk Gods meer dan wat Hij verricht door de bediening der Kerk. Ongetwijfeld heeft ook ieder lid der Kerk zijn eigen roeping en functie. Maar „ambt” wijst op iets bijzonders; een uitgelicht worden boven en gesteld worden „tegenover” de gemeenschap, waaruit men voortkwam bij een kerkelijk ambt een geleding binnen de kerkelijke gemeenschap en in dienst van haar opdrachten.

Het ambt treedt dus principieel de Kerk binnen „van boven af”; het komt niet tot stand door overdragen van een macht, die eigenlijk aan de gehele gemeenschap toe zou komen. De H. Geest stelt de herders der Kerk aan (Hand. 20 ; 29). Dit sluit echter niet uit, dat het binnen de gemeenschap der Kerk en te haren dienste functionneren moet. Maar al rust een boom op de bodem en wordt hij van daaruit steeds weer mede gevoed, hij komt niet uit hem voort doch uit het zaad, dat er in gelegd wordt (v. Ruler).

Het fundamentele ambt is dat van het college der apostelen rondom petrus, doorgezet voor zover het bepalend bleef voor de structuur der Kerk tot aan de komst des Heren in het college der bisschoppen rond de bisschop van Rome (zie Paus en Apostolische successie). Uit hen zien wij in Hand. 6 „het tweede ambt” voortkomen, aan hen ondergeschikt — de beginnende hiërarchische ordening van het ambt (zie Hiërarchie). Reeds in het N.T. waaiert dit uit tot een veelheid van functies en bedieningen (zie bijv. Diaken, Priester, Bisschop). Het kerkrecht heeft dit nader geconcretiseerd. Daarin verstaat men onder ambt in strikte zin (officie) elk instituut, dat voor de gezagsdrager een delen in bestuursmacht, leergezag of wijdingsmacht meebrengt. Vaak wordt men eerst door wijding voor zulk een ambt geschikt; daarna volgt de ambtsverlening en -aanvaarding (zie ook Beneficie).

Dit alles betekent juridisch vorm geven aan een realiteit, die als zodanig het louter-juridische te boven gaat, omdat in het ambt Christus zelf door zijn Geest zich organen schept. Daarom is het ambt goddelijke genadegave aan de Kerk en werking des Geestes, die immers ook het institutionnaire weet te gebruiken al kan Hij ook naast het ambt vrije charismata wekken. Ambt en charisma vullen elkaar aan; beide behoren tot de Kerk onder haar aspect van heilsinstituut; beide staan uiteindelijk in dienst van de Kerk als geloofs- en liefdesgemeenschap in Christus. Maria heeft geen enkel hiërarchisch ambt bekleed; toch is juist zij de Christinne bij uitstek.

j. w.