terrein nl.1 .waarin dieren in 't wildieren: visserij en jacht in het -. → nationaal park.
2. uitgestrekt terrein, grote tuin om een kasteel of landhuis : zij zaten heerlijk onder een eeuwenoude boom in het -. Syn. → gaard.
3. grote tuin in of bij een stad, als publieke wandel- en uitspanningsplaats : het te Brussel vóór het Koninklijk Paleis.
4. Mil. afgeperkt terrein waar het geschut, de voer- en werktuigen zich bevinden: een van de artillerie, van de genie.
5. afgeperkt terrein voor auto's, vliegtuigen enz. : auto-, vliegpark.
6. afgeperkt stuk, vak van een dijk : een moet door een persoon of door een gemeenschap worden onderhouden.
II → MungoPark.
III gehucht van Heverlee norbertijnenabdij.