bn. en bw. (-er, -st) [~ koud]
1. eer koud dan warm : water; -e lucht; een vertrek. Syn. → fris.
2. onverschillig, onhartelijk ; een onthaal; iemand ontvangen; hij bleef bij haar grote ellende; blijven voor liefde, voor moeders vermaning.
3. kalm : met -e zinnen. → bloed.
4. niet erg vatbaar voor aandoeningen : van temperament. Syn. koud. Tast. → aandoenlijk.
koelak (koe'lak) m. (-ken) [Rus. vuist] Russische grote boer.