('ken) o.(-en, -s)
1. Algm. uiterlijk teken om te kennen, te onderscheiden: -en van hem zijn nl. haar grijzend, neus gewoon, draagt bril; een zwartgele band zal het wezen.
2. Inz. kenmerk, blijk: zijn klederen dragen de -s van armoede; die brief draagt de -en van echtheid.