Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

teken

betekenis & definitie

('te:kən) o. (–en, –s; –tje)

1. Algm. zichtbare aanduiding van iets : letters zijn de –s van klanken; →: leestekens; gewone, fonetische lettertekens; →: wiskundige –s; verhogings- en verlagingstekens in de muziek; de –s van de →: dierenriem.

Gez. Wisk. de –s omkeren, het teken + in – veranderen of omgekeerd; Muz. dynamische –s p., p.p., ƒ., ff., die de maat van kracht aanduiden; geen – van leven geven, ook Fig. geen bericht, groet enz., waardoor men, na lange tijd, weer iets van iemand hoort; het – van het kruis maken, een kruis slaan; in het – staan van iets b. v. van het snelverkeer [sterrenkundig teken], daardoor gekarakterizeerd zijn.

2. Inz.
a. merk : ergens een – van goedkeuring onder zetten.
b. kenmerk : een rode kleur op de wangen is een – van gezondheid.
c. sein : een – met de hand geven; een stoot op de trompet zal het – zijn; het – tot de aanval geven.
d. mirakel, wonder als bewijs van goddelijke macht : Jezus deed –en en wonderen.