('in) (trok, trokken in; ingetrokken)
I. (heeft)
1. naar binnen trekken : de vlag -.
2. terug-, optrekken : de benen, de staart -. → hoorn.
3. vervallen verklaren, opheffen : een besluit, wet -. Syn. → afschaffen.
4. ongeldig verklaren : een wissel -.
5. herroepen : zijn woorden -.
II. (is)
1. binnentrekken : een stad -.
2. erin gaan wonen : een huis -.
3. gaan inwonen : bij iemand -.