I. vorm van het persoonlijk vrnw. →: gek.
II. o.
1. Eig. eigen persoon : het staat bij hem bovenaan; iemands ander -, zijn, haar echtgenoot of echtgenote of beste vriend(in); iemands beter -, de betere zijde, het goede in hem.
2. Metn. eigenbelang : dat ongelukkige eigen -.