('he:rsən) (heerste, heeft geheerst)
1. heerschappij voeren : God heerst over al het geschapene; het -de vorstenhuis. → verdelen. Syn. → beheersen.
2. overmachtig zijn : de -de aristokratie.
3. de toon aangeven : de -de mode.
4. aanwezig zijn : stilte heerst alom; er heerste grote koude.
5. veel voorkomen : hier heerst tyfus.