Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

god

betekenis & definitie

m. (-en; -je) [msch. de aangeroepene]

I. God Eig. het Opperwezen: God is een zuivere Geest en de Schepper van hemel en aarde; de der heirscharen; aanbidden, dienen, erkennen, loven, prijzen, zegenen; met -s genade, gratie, hulp; zij gedankt of zij dank; grote -! (wel) almachtig! gave dat...; in -s naam; de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn de drie personen der H. Drieëenheid of der H. Drievuldigheid.

Gez. als van -s hand geslagen, roerloos, verlamd van schrik, van verbazing; beter het, God alleen is bij machte om dat te herstellen; kent, peilt de harten, de gemoederen; noch zijn duivel vrezen, totaal niemand; noch zijn gebod vrezen, doorslecht leven; -s water over -s akker laten lopen, zich om de loop der wereldse zaken niet bekommeren; voor ogen houden, hem vrezen; weet! men kan nooit weten! zegen de greep, zegswijze bij het doen van een greep op goed geluk; zegene u, heilwens; zij met ons, randschrift van de Hollandse guldens en rijksdaalders; het is -(e) geklaagd, hemeltergend; hij bezit -s ter wereld niets, in ’t geheel niets; in -s schoot, in de hemelse zaligheid; leven als in Frankrijk, lui en lekker; om - en al zijn heiligen roepen, jammerlijk misbaar maken; op -s genade drijven, verstoken van menselijke hulp (op de zeegolven drijven en) slechts hopen op Gods goedertierenheid; van geen kwaad weten, zonder erg zijn; van noch zijn gebod iets weten, God noch zijn geboden kennen of een goddeloos leven leiden; zo waarlijk helpe mij almachtig, eedformulier. ➝ eer, genade, gratie, mens.

II. god Metf.

1. afgod: Zeus is de opperste van de Grieken, Jupiter van de Romeinen, Wodan van de Germanen; bij de -en zweren; grote -en! de mindere -en, ook Fig. personen van mindere rang of van minder hoedanigheid; een halve -, een held, heros.
2. iets waaraan men met blinde ingenomenheid gehecht is: het geld, de der wereld. ➝ buik.
3. machtige: de -en dezer wereld.

Enc. God is het ZIJN zelf, het volle zijn, terwijl de schepselen slechts een bepaald zijn bezitten. Daar God het volle zijn is, is Hij ook de Wijsheid, de Waarheid, de Goedheid, de Heiligheid, de Liefde, de Schoonheid, de Grootheid enz. zelve. Het volle zijn sluit ook alle grenzen uit van plaats, tijd, graad en daarom is God de Eeuwige, de Almachtige, de Alwetende, de Alomtegenwoordige, de Ondeelbare, de Onveranderlijke enz. Alle tot de jaren van verstand gekomen mensen kunnen tot een natuurlijke, genoegzame kennis van God komen; voor de bovennatuurlijke kennis (b. v. de H. Drievuldigheid, de Menswording van Christus enz.) is het geloof nodig.