('he:r) o. (...waden) [→ heer II, heir, leger + gewaad]
I. Eig. krijgsgewaad, oorlogsuitrusting.
II. Metn.
1. deel daarvan, waarop de leenheer bij de dood van een leenman recht had.
2. Uitbr. geschenk aan de leenheer, waartoe de leenman verplicht was als bijdrage in diens oorlogsuitrusting.