('ha:vən) v. (–s; –tje)
I. Eig.
1. door natuur of kunst geschapen aanlegplaats voor schepen, die tegen storm beschutting biedt : een natuurlijke, veilige –; een – binnenlopen, binnenvallen, aandoen; de – uitzeilen.
Gez. een – kiezen, er koers naar zetten; er is geen – of land met hem te bezeilen, men kan met hem niet omgaan, hij is altijd aan het dwarsdrijven; iets in veilige – brengen, het thuishalen, gedaan krijgen; in behouden – zijn, buiten alle gevaar.
Syn. rede.
2. Uitbr. havenstad : Antwerpen en Rotterdam zijn twee grote Nederlandse –s.
II. Metf. schuilplaats, toevluchtsoord : de – des behouds.
Havens (1952) scheepsverkeer in netto registertonnen
1. New York 40.280.000 8. Aden 21.800.000
2. Londen 29.556.000 9. N.-Orleans 21.759.000
3. Rotterdam 28.414.000 10. Aruba 20.537.000
4. Jokohama 27.767.000 11. Marseille 17.073.000
5. Curaçao 25.696.000 12. Houston 16.929.000
6. S. Francisco 23.198.000 13. Le Havre 16.032.000
7. Antwerpen 22.184.000 14. Hamburg 14.287.000
.