Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

natuur

betekenis & definitie

(na'tu:r) v. (...turen; -tje) [Fr. < Lat. natura]

I.Eig.
1. Algm. al wat de mens om zich heen, aan en binnen zichzelf waarneemt en niet gemaakt of gewijzigd is : de -, die ons omringt, draagt de stempel van Gods hand; het delfstoffen-, het dieren-, en het plantenrijk vormen de drie rijken der -; tekenen naar de de dode, levenloze -, de delfstoffen of de plantenwereld→s winters; de levende -, de dieren-, planten- en mensenwereld.
2. Inz.
a. buiten, open veld, geheel van landschappen : gaan wandelen in Gods vrije -; de mooie- in Zwitserland,
b. al wat de mens ziet en onderzoeken kan, ook aan en binnen zichzelf: de kennis der -.
c.’s mensen lichaamsgestel: sterk van ; de eisen der -; de zal krachtiger werken dan de geneesmiddelen; hij ging naar bed, waar de haar rechten hernomen had, en hij van afgematheid was ingesluimerd; tegen de -, in strijd met de aard of het doel van het lichaamsgestel : van- of nature. vanwege het lichaamsgestel,
d. aangeboren zinnelijke neiging uit het gestel voortkomend : onze verdorven -; overwin de -; de aan de rede onderwerpen,
e. aangeboren geaardheid : een gezonde, sterke -; hij is van zulke dat hij dat niet gauw zal doen; zijn drijft hem daarheen; dat strijdt tegen mijn -; gaat boven, is sterker dan de leer; zij heeft een lastig -tje. Gez. dat is bij hem een tweede geworden, is door gewoonte een vaste trek. een vaste manier van handelen geworden; dat ligt zo in zijn -, dat doet hij uit natuurlijke neiging; van nature, door natuurlijke geaardheid.→ gewoonte. Syn.→ aard.

II. Met f.

1.[van I 1] a. toestand waarin iets nog niet is gewijzigd : de overtreft de kunst; de is bij hem weg, geen gebaar, geen woord meer dat natuurlijk is; geef ons - en waarheid weer. Tgst. kunst. b. geheel der krachten die in de natuur werken : de heeft de roos met doornen voorzien; de heeft Engeland van Europa gescheiden; moeder -. Gez. aan de de tol of de tol der betalen, sterven; de doet, maakt geen sprongen, is in haar ontwikkeling geleidelijk; de wetten der -, regelmatigheden volgens welke de natuurkrachten werken, c. Wijsb. aard van een wezen in zover die het beginsel is van een bepaalde werking : de van de mens is te zijn een redelijk dier; de menselijke en de goddelijkein Jezus Kristus; verscheuren is de van een roofdier; de der dingen leren kennen; dat is tegen de van het kontrakt.
2.[van I 2 d] Volkst. teeltvocht, zaad.
3. [van I 2 e] persoon met een bepaalde natuur : een beschouwende, handelende, heldhaftige -.

< >