Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kunst

betekenis & definitie

v. (-en; -je) het kunnen

A. [→ kunnen I 1] Eert.
1. Algm. kennis, kunde, wetenschap : de vrije -en in de middeleeuwen waren zeven in getal nl. gram-

matika, retorika, dialektika, rekenkunde, meetkunde, sterrenkunde en muziek. → gunst. Syn. → geleerdheid.

2. Inz. geneeskunde: noch kruid kan die wonde helen.
B. [→ kunnen II 1]
I. Eig.
1. Algm. het in staat zijn, bekwaamheid, vaardigheid : oefening baart -; iets met doen; daar is geen aan; dat is geen -; dat is juist de -; het is nog een hele om door te komen; hebben is hebben, en krijgen is de -; de verstaan om anderen te gebieden; iemand de af zien; de zwarte -, de toverij. → boer.
2. Inz.
a. vermogen om schoonheid te scheppen : de dichter wordt met de geboren; de van Rembrandt, Rubens.
b. door oefening verkregen vermogen om iets (nuttigs) te maken : al wat hij kan. komt van de -. Tgst. natuur.

II. Metn.

1. [van I 1] vak waartoe bekwaamheid, vaardigheid vereist is : de van koken; mechanische, technische of werktuiglijke -en.
2. [van I 1]
a. Algm. een enkele toepassing van bekwaamheid, kunststuk : een -je met kaarten; een hond -jes leren.
b. Inz.
a. akrobatische toer : -en maken.
b. frats, malligheid : schei uit met je -en.
c. listige handeling : duizend kneepjes en -jes.
d. voorwendsel : dat zijn maar -en.
e. tovermiddel : de heks heeft haar -en gestaakt.
3. [van I 2 a]
a. vak beoefend om schoonheid te scheppen : door samenwerking der verschillende -en; beeldende, schone -en; -en en wetenschappen; naar de -; naar of volgens de regels van de -.
b. beoefening van een of meer kunsten : voor de leven ; de om de beoefenen ; een meester in de -; → absolute of abstrakte -.

Gez. grote -, behandeling van grootse, indrukwekkende voorwerpen; kleine -, behandeling van kleine, eenvoudige voorwerpen; gaat om brood, het voortbrengen van kunstwerken levert gewoonlijk geen goed bestaan op.

c. voortbrengselen van de (ene of andere) kunst : een tentoonstelling van dekoratieve -; die kopie is goede, zelfs grote -; de Griekse -; grote, kleine -, voortbrengselen van de grote, kleine kunst; oude. nieuwe -, van oude, moderne meesters.

KUNSTEN

1. Mechanische kunsten (B II 1)

vakkunsten van de drukker, de smit, de timmerman enz.

2. schone kunsten (B II 3)

beeldende beeldende en ritmische ritmische beeldhowkunst danskunst letterkunst bouwkunst filmkunst redekunst schilderkunst toneelkunst toonkunst

4. [van I 2 b] wat door mensenhanden Is gemaakt : al het aantrekkelijke dat zij heeft, dankt zij aan de -. al ’t overige aan de natuur.