('halvə)
I. v. (-n) Muz. halve noot.
II. [-halve] avgs. [wat half is, is een zijde, een kant van iets ; van de zijde, van de kant van, en <]
1. wat betreft : mijnent-, uwent-, zijnenthalve.
2. ter wille van : gemakshalve.
3. krachtens : ambtshalve.