('gri:ksə) v. letterkunde in Oud-Griekenland ontstaan.
1. Oude tijd 900-500 v.K.
De oudste gedichten waren hymnen aan de goden en godsdienstige heldenliederen, die door rondtrekkende zangers werden voorgedragen. Zulk een zanger zal ook wel Homeros geweest zijn onder wiens naam twee heldendichten (Ilias en Odusseia), de twee grootste meesterwerken der Griekse letterkunde, gaan. Naast hem wordt de leerdichter Hesiodos genoemd. In de VIIde en VIde eeuw leefden de lierdichters Kallinos, Archilochos, Turtaios, Alkaios, Saffo, Alkmaïs, Mimnermos, Soloon, Stesichoros, Theognis Ana. reoon, Ibukos. Van hun werken zijn slechts brokstukken bewaard.
2. Attische tijd 500-300.
Middelpunt : Athene. Het drama bloeide in de treurspelen van Aischulos. Sophokles, Eurhtdes, Ioon en in de blijspelen van Epicharmos, Aristophanes en Menandros : het lierdicht met Simonedes, Pindaros en Bakchulides ; de geschiedschrijving met Herodotos, Thoekudides (voortzetter : Theopomfos), Xenophoon; het wijsgerig proza met Platoon en Aristoteles (opvolger : Theophrastes) ; de welsprekendheid met de „Tien Attische Redenaars” : Anttphoon, Andoeides, Lusias, Isaios, Isokrates, Aischines, Hupereides, Lukoergos, Deinarchos en Demosthenes, de grootste van alle.
3. Hellenistische tijd 300-146,
begin van het verval. Middelpunt; Alexandrië, waar de Septuaginta (Bijbelvertaling) in de IIIde eeuw v.K. tot stand kwam. Bijna uitsluitend geleerde literatuur zijn de werken van Aristophanes van Buzantion, Aristarchos, Eukleides, Archimedes, Eratosthenes, Manetho, Berossos. De dichtkunst beoefenden : Theokritos, Kallimachos, Apollonios van Rhodos, Lukophroon, Aratos, Nikandros, Bioon, Moschos.
4. In de Romeinse tijd (146 v. 529 n.K.)
trad het proza nog meer op de voorgrond nl. in de geschiedschrijving (Polubios, Dionusios van Halikarnassos, Josephos, Diodoros van Sicilië, Ploetarchos. Arrianos, Appianos, Dio Cassius, Herodianos. Diogenes Laëritos, Philostratos), de aardrijkskunde (Straboon, Pausanias, Ptolemaios) en andere wetenschappen (Galenos, Athenaios, Poluainos, Ailianos, Stobaios). De retorika en letterkundige kritiek beoefenden Dionusios van Halikarnassos, Hermogenes en Longinus; de wijsbegeerte Philoon, Loekianos, Marous Aureuus, Plotenos; de roman Longos en Heliodoros ; de poëzie Babrios, Nonnos, Quintus van Smyrne.
5. Uit het Kristelijk tijdvak (Iste-IVde eeuw)
zijn te noemen : de geschriften van de apologeten Justenus, Tatianos, Athenagoras ; van de kontroversisten Hippolutos en Eirenaios ; van de kerkelijke schrijvers Clemens van Alexandrië en Origenes ; van de kerkleraren Athanasios, Basileios, Gregorios van Nussa, Gregorios van Nazianze, Joannes Chrusostomos.