('gri:ksə) v. mytologie der oude Grieken.
Geschiedenis.
1.Vóór Homeros.
De oude Grieken aanbaden waarschijnlijk de natuur en de natuurverschijnselen : de zon (Helios), de maan (Selene), de dageraad (Eoos), de winden (o. a. Boreas) enz., ook dieren, stenen, heilige bomen en de daarin wonende natuurkrachten. Weldra kwamen daarbij godheden in menselijke gedaante o. a. Gaia (de aarde), Salmoneus, wellicht de voorloper van Zeus, de grote hemelgod, en andere goden van de Olumpos.
2. Bij Homeros.
Homeros geeft niet een uitgewerkte godenleer, doch zijn werken, de Ilias en de Odusseia, bevatten veel mytologische gegevens. De goden zijn geïdealizeerde mensen. Wel hebben zij in hun aderen een wonderbaar bloed, dat ze onsterfelijk maakt, maar zij worden geboren en hebben voedsel nodig (ambrozijn) zoals de andere stervelingen. Zij leven op de Olumpos, waar Hebe hun de nektar schenkt en de muzen ze met dichtkunst en muziek opvrolijken. Iris brengt, over de regenboog, de bevelen der goden aan de mensen over. Het hoofd van de Olumpos is Zeus.
Onder hem staan de andere goden en godinnen : Hera (zijn gemalin), Athena (zijn dochter), Ares, Apolloon, Artemis, Hermes, Hephaistos, Aphrodite, Poseidoon (zoon : Tritoon). In 't voorbijgaan vermeldt Homeros ook Dionusos met zijn saters en Demeter, de Onderwereld (Erebos) waar Hades heerst.de Elyzeese Velden, het verblijf der gelukzaligen, en de Tartaros, dat der verdoemden.
3. Na Homeros
trachtten de dichters de myten tot een geheel te ordenen. Vooral is bekend de Theogonie van Hesiodos. In den beginne bestaan vier wezens : Chaos (de baaierd), Gaia (de aarde), de Tartaros diep onder de aarde, en Eroos (de liefde). Uit Chaos komt Erebos (de duisternis) en Nux (de nacht), uit Erebos en Nux, Hemera (de dag) en Aither (het licht) voort. Gaia baart Oeranos (de hemel), de bergen en Pontos (de zee). Uit het huwelijk van Oeranos en Gaia ontstaan een menigte goden, de cyclopen, de titanen en de giganten (o. a.
Briareoos). Oeranos, die wreed was voor zijn kinderen, werd door Kronos en de andere titanen ten val gebracht. Nu verschijnen de moiren (schikgodinnen), en monsters als de Harpijen, de Chimaira, de gorgonen, de kentauren en andere. De giganten poogden de Olumpos te bestormen om Zeus te onttronen, maar deze bliksemde ze dood. Na de geschiedenis van het ontstaan der wereld, komt die van de Olumpische goden. Buiten deze vereerden de Grieken godheden van mindere rang : Hestia, de godin van het heilig haardvuur, Humen (huwelijk), Asklepios (geneeskunde), Hugieia (gezondheid), Aristaios (landbouw), Nike (zege), Irene (vrede), Morpheus (slaap).
Hekate (dood), Eris (twist), Momos(spotternij), Pan, de saters, de chariten, de erinuen, de nimfen, de nereïden (o. a. Galateia, Surinx), de danaïden, de okeaniden, de sirenen enz. Van de VIIde tot de VIde eeuw v.K. ontwikkelde zich de verering der helden : Herakles, Diomedes, Helena, Menelaos, Perseus, Theseus. Erechteus, Achilleus, de Dioskoeren en andere. Mysteriën of geheimen werden gevierd o. a. te Eleusis, orakels geraadpleegd te Delphoi, waar de puthia haar godsspraken gaf, en spelen ter ere van de goden (o. a. te Olumpia) gehouden. Na Alexander de Grote vonden ook vreemde goden in Griekenland ingang. Eindelijk vereenzelvigde en vermengde het synkretismeverschillende godheden van allerlei herkomst.
1. De Bouwkunst die haar oorsprong heeft in de half oosterse Mukeense kunst (Leeuwepoort te Mukene), bloeide sinds de VIIIste eeuw v. K. vooral in de tempelbouw. De Griekse tempel bestond uit een meestal rechthoekig ruim, waarin zich het godsbeeld bevond, en een open voorportaal met zuilen versierd, terwijl ook wel zuilengangen de tempel omringden. Drie Griekse bouwstijlen zijn te onderscheiden : 1. de Dorische stijl (Parthenoon, tempel te Paestum en te Segesta); 2. de Ionische stijl (Erechtheion); 3. de Korinthische stijl (Lusikrates-monument). Ook in andere bouwwerken als schouwburgen, propileeën, gymnasia, baden en grafmonumenten muntte de Griekse bouwkunst uit.
2. De Beeldhouwkunst heeft onovertroffen meesterstukken voortgebracht. Aanvankelijk werden de beelden uit hout, later uit metaal of marmer vervaardigd. De werken uit de oudste tijden tonen een duidelijk streven naar 't persoonlijke, ondanks de onbeholpenheid der techniek en de stijfheid der figuren. Het 1ste bloeitijdperk, gekenmerkt door het streng-ernstige, valt in de Vde eeuw. Hiertoe behoren de Doornuittrekker, van een onbekend kunstenaar, en de werken van Pheidas, Alkamenes, Paioniosen Muroon. Het 2de bloeitijdperk, dat der bevalligheid, in de IVde eeuw, is voornamelijk vertegenwoordigd door de werken van Praxiteles, Skopas, Lusippos, een Sophokles-beeld, de Nike van Samothrake en de Apolloon van het Belvédère. In ; de 3de periode (IIIde-Iste eeuw v.K.) openbaarde zich de neiging naar het reusachtige en effektvolle o. a. in 1 de Laokoòon-groep (→: Agesandros), Menelaos en Patroklos, de Farnesische Stier. Ook de Aphrodite van Melos en de buste van Homeros behoren tot dit : tijdvak.
3. Van de werken der Schilderkunst is niets bewaard. Geroemd worden door de schrijvers de schilders Apollodoros, Polugnotos, Zeuxis, Parrhasios, Timanthes en Eupompos uit de Vde, Protogenes, Aristeides van Thebe en vooral Apelles uit de IVde eeuw.
4. Kunstnijverheid. De ceramiek bereikte een hoge bloei in het vervaardigen van zwart- en roodfigurige vazen. Ook gemmen en metalen voorwerpen als lampen, drievoeten, munten, gouden en zilveren sieraden bezitten grote kunstwaarde.