(gə'stel) o. (-len) [stellen]
1. Algm. geheel van bij elkander horende delen : 't van dit heelal.
2. Inz.
a. Veroud. samenstel van het menselijk lichaam of van delen daarvan : het wonderlijk van ’s mensen lichaam.
b. Uitbr. geaardheid van de lichaamsgesteldheid : een aandoenlijk, bloedrijk, hartstochtelijk prikkelbaar, sterk, taai, zwak ; gezond, levendig van zijn ondermijnen, schokken.