Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

geluid

betekenis & definitie

(gə'luit) o. (-en; -je)

1. Algm. bewuste waarneming door ons gehoororgaan, van trillingen der lucht, door iemand

of iets voortgebracht: een{on)aangenaam, brommend, dof, doordringend, hard, krassend, liefelijk, schel, schetterend, verdacht, vervelend, zacht, zoet ; geven, voortbrengen ; het voortplanten. →: waarheid. Syn. klank, toon.

2. Inz. (geluid voortgebracht door iemands) stem ; ik heb zijn nog nooit gehoord. Gez. gewiekt -,

gezang van een vogel of vogel inz. nachtegaal; ik riep, maar hij gaf geen -, antwoordde niet: zij kon geen geven, uitbrengen, kon geen woord spreken van aandoening, benauwdheid enz.

Enc. Het geluid wordt veroorzaakt door trillingen van veerkrachtige lichamen b. v. stemvork, vioolsnaar, stembanden. Die luchttrillingen worden golfsgewijs naar ons gehoororgaan voortgeplant, en van hier door een zenuw overgebracht naar de hersens, waar ze bewust worden. Wanneer de trillingen onregelmatig op elkander volgen, ontstaat een geruis, gerammel, geraas enz. Volgen zij elkander op met geregelde tussenpozen, dan heeft men een klank, en zijn de trillingen enkelvoudig, dan heeft men een toon, die hoog of laag is naar gelang van het aantal trillingen dat in een sekonde plaats heeft, terwijl het medeklinken van onder- of boventonen de klankkleur veroorzaakt.

< >