(gebood, geboden; heeft geboden) [Mndl. bieden, doen weten]
1. Veroud. laten weten, bekendmaken.
2. onbeperkt gezag voeren: hij gebiedt over alles.
Syn. ➝ beheersen.
3. als machthebber bevelen: iemand iets -; „ga weg” is een -de zin.
Syn. ➝ bevelen.
4. voorschrijven, vorderen: wat de wet gebiedt; het fatsoen gebiedt je te zwijgen.