Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

gebied

betekenis & definitie

o. (-en; -je)

I. Eig. het gebieden, heerschappij, macht: het voeren; onder iemands staan.

Syn.➝ bevel. II. Metn.

a. ruimte, uitgestrektheid, streek waarover iemand gebied voert: het van een vorst; rechts-.

Syn. land, rijk, staat.

b. Uitbr.
a. Algm. land, streek, uitgestrektheid: Nederlands -; het van een gemeente,
b. Inz. stroomgebied: het van de Rijn.

III. Metf.

1. kring, omvang van een kunst of wetenschap: het der geschiedenis.
2. geheel van onstoffelijke zaken waarover zich de werking van een vermogen uitstrekt: het der verbeelding.

< >