Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

Engelse letterkunde

betekenis & definitie

v. letterkunde in Engeland ontstaan.

I. OUDENGELS TIJDPERK

Overblijfselen uit deze Oudengelse (tot 1300), ook wel Angelsaksische periode geheten, zijn het heldendicht Beowulf, Caedmon’s Parafraze van enige bijbelhoofdstukken en de vertaling, door koning Alfred de Grote, van Beda’s (Latijnse) Kerkelijke Geschiedenis van het Angelsaksische Volk.

II. MIDDENENGELS TIJDPERK Dit tijdperk (1300-1450) kulmineert in de pentameters van de grote karaktertekenaar Chaucer. Liederen verheerlijken de volksheld R. Hood. Het toneel ontwikkelt zich, evenals op het vasteland, uit kerkelijke plechtigheden; het zijn de miracles d.i. mysteriespelen of stukken over heiligenlevens. Later komen daarnaast de moralities o. a.

Everyman (Elckerlyc). Als prozaschrijvers zijn te noemen Wyclif, Langland en Malory.

III. NIEUWENGELS TIJDPERK

1. Renaissance en Hervorming (1450-1550). De renaissance, die de Ouden hartstochtelijk deed bestuderen en die haar schitterendste vertegenwoordiger vond in Th. Morus, alsmede de Anglikaanse bijbelvertaling van Tyndale, die grote invloed had op taal en stijl, waren de voorbereiding voor de letterkundige bloei in de volgende tijd.
2. Bloeitijdperk is de tweede helft van de XVIde eeuw of de regering van Elisabeth. Peele, Greene en Marlowe zijn de voorlopers van Shakespeare, de grootste treurspeldichter aller tijden. Zijn meest bekende navolgers zijn Beaumont en Fletcher, die aan sommige van zijn drama’s hebben meegewerkt, en vooral Jonson. Niet-dramatische poëzie schreven Spenser, Sidney en Southwell, terwijl Lyly en Bacon het proza beoefenden.
3. De XVIIde eeuw is een tijd van hoge ernst. De puriteinse gestrengheid drukt haar stempel op de volksgeest; de teaters worden gesloten, de toneelstukken verbannen en aldus de band met Shakespeare verbroken. Het puritanisme uit zich het zuiverst bij de grote dichter Milton en de veel gelezen prozaschrijver Bunyan.
4. Het Klassicisme brachten de Stuarts, bij hun herstel (1660), uit Frankrijk mede. Bekende dichters zijn Dryden, Congreve, Butler, de twee Thomson’s en later de groote Pope. Naast de dichtkunst staatbelangrijk proza o. a. van Swift en Defoe (reisverhalen), van Richardson, Fielding, Smollett, Arbuthnot (romans), van J. Addison en Steele (essays). De tweede helft der XVIIIde eeuw is een geleidelijke overgang van de klassieke naar de romantische richting. Hier zijn te noemen de dichters Johnson, Gray, Cowper, Blake, Burns, Young; de romanschrijver Goldsmith, de geleerden Macpherson en Percy, de geschiedschrijvers Gibbon en Burke, de predikant Sterne en de blijspelschrijver Sheridan.
5. De Romantiek, in het begin der XIXde eeuw, was een reaktie tegen de verstandsrichting der klassieke school. In de poëzie uit zij zich bij de Lake Poets (uit het N. W. Engelse merengebied) o. a. Wordsworth, Coleridge, Southey, verder bij Th. Campbell, Th. Hood, Th. Moore en bij de grote kunstenaars Byron, Shelley en Keats. In het proza onderscheidden zich de romanschrijvers Scott en Austen, alsmede de essayisten Lamb, Hazlitt en de Quincey.
6. De Regering van koningin Victoria (18371901) is, na het overheersen der romantiek, een tijd met uitgesproken streven naar realiteitsweergeving, maar tevens een tijd van bloeiend letterkundig leven, waarin alle genres, maar vooral de roman, ijverig worden beoefend. Het Engelse leven uit die tijd is volledig weergegeven in de romans van Thackeray die de adel, Evans die de middenstand en Dickens die het volk schildert. Andere romanschrijvers zijn; Wiseman, Bulwer-Lytton, Disraeli, Brontë, Reade, Trollope, Kingsley, Collins, Meredith, Hardy, de la Ramée, Burnett, Stevenson, Ward, Sheehan, Haggard, Conrad, Gissing, Doyle, Jerome, Corelli, Zangwill, Kipling, Benson. Onder de dichters treden op de voorgrond: Tennyson, en R. E. Browning; van minder betekenis zijn Arnold, de met de Preraffaëlieten verwante Rossetti, Morris en Swinburne, verder Patmore en Thompson. Het wetenschappelijk proza beoefenden de geschiedschrijvers Macaulay, Carlyle, Gladstone, Froude; de katolieke voorvechter Newman, de natuurvorser Darwin, de kunsthistorici Ruskin en Pater.
7. Twintigste Eeuw. Ofschoon in de poëzie geen dominerende figuren optreden, zijn Masefield en Binyon dichters van betekenis. Verder zijn te noemen Davies, de la Mare, Drinkwater, Wells, Bennett, Galsworthy, Sinclair, Beresford, Swinnerton, Walpole, Lawrence, Mansfield, Huxley, Priestley, Cronin, du Maurier, Morgan, Greene, Llewellyn schreven romans. Shaw is de grootmeester van het toneel, dat ook beoefend wordt door Pinero, Wilde, Barrie. Chesterton en Belloc schreven o. a. beroemde essays. In Ierland zijn te noemen de dichter Stephens, de romanschrijvers G. Moore en Joyce, de toneelschrijvers Yeats en Synge. Zie ook Amerikaanse letterkunde.

< >