Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

eeuwigheid

betekenis & definitie

('e:wəcheit) v.

I. Eig. het → eeuwig (I) zijn inz.
1. (1) duur zonder begin of einde : de is een eigenschap van God; God is van alle -.
2. (2) tijdruimte zonder einde : de is een altijd nieuw begin.

Gez. in de -, in alle -, voor altijd; nooit in der - of in de niet, in geen geval; van tot - of Scherts. van tot amen, altijd door. → wissel. II. Metn. [van I 2] het eeuwige leven hiernamaals : de ingaan, sterven. → tijd. III. Metf. [van I 2] lange tijd : ik heb je in geen meer gezien; een van weelde.

< >