o. (-en; -tje) [msch. ~ dal]
I. Eig.
1. Oorspr. grensscheiding bestaande uit een greppel of een hoop zand.
a. Veroud. greppel.
b. Veroud. a. Algm. hoop zand. b. Inz. hoop zand achter de schietschijf opgeworpen.
2. Uitbr. [van 1 b b]
a. Veroud. schietbaan, doelen.
b. Bepk.
a. schijf waarop men in een schietbaan mikt; op het schieten ; een drijvend -, bij
schietoefeningen voor de marine.
b. Algm. punt waar men met een schietwapen op mikt.
II. Metf. [van I 2 b]
1. ruimte waardoor men, bij sommige balspelen, de bal moet zoeken te werpen : op het →: voetbalveld een bal door het drijven.
2. eindpunt : het van een reis.
3. datgene wat men, met zijn handelingen, wil bereiken of tot stand brengen : een beogen, voorbijstreven, voor ogen hebben, bereiken, missen, najagen, treffen, voorbijschieten; naar een jagen, streven; op zijn los gaan; ten, voor hebben; het zijn van iemands spot.
Gez. aan iemands slagen ten staan, blootgesteld staan; het heiligt de middelen, het doel maakt goed wat er afkeurenswaardig is in de middelen (verkeerdelijk aan de jezuïeten toegeschreven stelregel); recht op zijn afgaan, zonder dralen of weifelen de rechte middelen aanvaarden om zijn oogmerk te bereiken. Syn. →: bedoeling.
4. (mv. doeleinden) datgene waartoe iets bestemd is : het waartoe dat allemaal moet dienen; dat is goed genoeg voor zijn -; een heerlijk -.