(danste, heeft gedanst)
1. de voeten en het lichaam kunstig bewegen, gewoonlijk op de maat der muziek: de hele nacht -. ➝ duivel, fluiten, kat, pijp, pop.
2. zich op en neer bewegen: hij danste van woede op zijn stoel; het der muggen; de letters dansten mij voor de ogen. ➝ geld.
3. dansen uitvoeren: een polka -.