(bə'zit) o.
1. Eig. het bezitten : in het – blijven, komen, zijn van iets; iets in – nemen, in ongestoord – hebben.
2. Metn. (–tingen) wat iemand bezit : partikulier –. Syn. bezitting, eigendom, fortuin, goed, goederen, have, middelen, vermogen.
Gepubliceerd op 29-06-2020
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: