(bə'zittən) (bezat, heeft bezeten)
1. zitten op : die stoel is pas bezeten.
2. als het zijne hebben of genieten : een groot vertrouwen, veel roem –. →: god, Gygesring, ziel. Syn. hebben.
3. z i c h –, macht over zichzelf, zijn bewegingen hebben. Syn. →: bedwingen.