Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Beuningen

betekenis & definitie

I. [persn. + heim, woonplaats] gemeente in Gelderland, 1874 ha, 3392 inw. Landbouw.

II. (Koenraad van) Nederlands staatsman, ° 1622 te Amsterdam, pensionaris dier stad, later gezant in Zweden, Frankrijk en Engeland, diplomaat van Jan de ➝ Witt en burgemeester van Amsterdam, † 20 okt. 1693. De Franse gezant d’Estrade noemt hem met van Beverningk en de gebroeders de Witt onder de vier Hollandse onomkoopbare staatslieden. Zijn leus was: „Esse, non videri" [Lat. zijn, niet schijnen].

< >