('geldər) o. provincie in Nederland. Hoofdstad : Arnhem.
1. Aardrijkskundig. Oppervlakte. 5090 km2.
Bodem. De Veluwe is een tot 110 m hoog zandig heuvelland evenals de Graafschap, met heiden en bossen; het zuiden is een kleistreek. Bevolking. 938.168 inw. 187 per km2. Landbouw. Op de klei landbouw (tarwe, aardappelen, haver, suikerbieten, tabak), tuinbouw en ooftteelt vooral in de Betuwe; op de zandgrond : rogge, haver en aardappelen ; ook veeteelt inz. schapenteelt op het zand. Nijverheid. Van belang zijn de weefnijverheid in de Graafschap en de ijzergieterijen langs de Oude IJsel. Handel. In de grotere centra.
2. Geschiedkundig. In de Oudheid werd het oosten van Gelderland door de Saksen, het zuiden en de Veluwe door de Franken bezet. Tot de XVIde eeuw maakte het deel uit van het Duits hertogdom Gelre. Arnoud verpandde het 1473 aan Karel de Stoute van Boergondië en in 1543 moest Willem van Gulik en Kleef het aan keizer Karel V afstaan. In de XVIde en XVIIde eeuw was het een der Zeventien Provinciën der Nederlanden. Gelijk de andere Nederlandse gewesten kwam het in opstand tegen de Spanjaarden; bij de Vrede van Munster (1648) bleef echter het Overkwartier of Kwartier van Roermond aan Spanje. In 1672 veroverden de Fransen, Muntersen en Keulsen het land, dat 1675 in een besnoeiing der gewestelijke soevereiniteit ten gunste van stadhouder Willem III moest toestemmen. In de Franse tijd werden de grenzen meermalen gewijzigd, totdat de grensregeling met Pruisen (1873) het zijn huidige gedaante gaf.