I. (behield, heeft behouden)
1. bij zich houden : iemand iets laten -; zijn eer, macht, invloed -; behoud dat voor u, geef het niet aan een ander of vertel het niet verder. →: plaats, veld. Syn. bewaren. Tgst. afstaan, kwijtraken, verliezen.
2. overhouden na een zeker verlies : toch had ik nog drie kinderen -.
3. ten slotte verkrijgen : de overhand na de strijd.
4. behoeden, redden : God strafte om te -.
II. bn.
1. ongedeerd, onbeschadigd : hij is van de reis teruggekeerd.
2. veilig : in haven.