Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

ban

betekenis & definitie

I m. (-nen), stam van bannen,

I. Eig.
1. plechtige afkondiging nl.
a. Eert. oproeping ten oorlog door de leenheer: een krijgs-.
b. plechtige afkondiging, door een signaal op de trom geopend en besloten: de slaan, openen, sluiten,
c. Gew. huwelijksafkondiging, roep.
2. straf der verbanning nl.
a. Eert. door de wereldlijke overheid,
b. exkommunikatie door de geestelijke overheid : in de doen, verklaren, ook Fig. afkeure : de uitspreken over iemand; de opheffen. -

II. Metn. van I 2a] gebied waarover zich de rechtsban van een ambtenaar uitstrekte, II. m. (-nen), Servisch, heer, stadhouder, landvoogd : de van Kroatië.

III m. (-i) [Roemeens] Roemeense munt, 1 centiem.

< >