(’af) (wachtte af, heeft afgewacht)
1. op iemand of iets wachten : wacht mij in die straat af; de stoomboot ; een -de houding aannemen. Syn. verbeiden, verwachten, wachten.
2. rustig te gemoet zien : ik wacht de aanval af.
3. wachten tot iets voorbij is: willen wij hier de bui -?
4. wachten om er zich naar te regelen : een bevel -. ➝ houding