Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

aanspraak

betekenis & definitie

('a:n) v. (...spraken; -je)

I. Eig.
1. het aanspreken (een doen, houden, richten tot iemand; hij heeft behoefte aan wat -, hij moet al eens wat kunnen praten.
2. Ver oud. het in rechten aanspreken (A I 2).

II. Metn.

1. [van 11] aanspraak in geschrifte of druk : een lezen. Syn. rede, redevoering, toespraak.
2.
a. [van I 2] Recht, recht om aan te spreken, om het bezit of genot van iets te eisen : een gegronde op iets hebben; zijn ...spraken doen gelden,
b. Algm. eis om in het bezit of genot van iets gesteld te worden : maken op een nalatenschap; maken op iets (beschaving enz.), openlijk beweren of duidelijk maken, dat men zekere hoedanigheid bezit of meent te bezitten. Syn. betwisten, toekennen (zich).

< >