('a:n) (schoot, schoten aan; aangeschoten)
I. (heeft)
1. bij het schieten licht treffen : een patrijs -. zie: aangeschoten.
2. voor de eerste maal afvuren : een geweer -.
3. schielijk aantrekken : zijn broek -. zie: vleugel. Syn. zie: aandoen (1).
II. (is)
1. snel afkomen : op iemand -.
2. Scheepst. voortdurend onstuimiger worden : de zee schoot machtig aan.